In het bovenstaande zagen we, hoe uit de standerd-
molen zich verschillende typen poldermolens ontwik
kelden (we spreken liever van poldermolens dan van
watermolens om verwarring met de door waterkracht
aangedreven waterradmolens te voorkomen). Doch ook
als industriemolen (en de voornaamste industriemolen
is wel de korenmolen) heeft hij zijn ontwikkeling ge
had.
Wipkorenmolens treffen we zelden aan. De wipmolens
zijn bijna uitsluitend poldermolens. In Zuidholland
vindt men ze nog in vrij grote aantallen; ook in Fries
land.
Als korenmolen kent men in de eerste plaats de grond-
molen. De wieken reiken bij het malen, evenals bij zijn
confrater in de polder, bijna tot aan de grond. Het zijn
altijd buitenkruiers.
Een belangrijk punt in de ontwikkeling van de in
dustriemolens was het toepassen van balie of stelling
{stellingmolens). We zagen reeds, dat de vroegere stan
derdmolens en torenmolens vaak op de wallen van de
steden voorkwamen; het is duidelijk, dat zij daar meer
wind vingen dan zij zouden hebben gedaan indien zij
tussen de huizen van de stad zouden zijn gebouwd. De
steden gingen zich echter uitbreiden, zodat vele molens
in de huizenconglomeraties „verloren" dreigden te ge
raken. De enige oplossing was, zich daarbovenuit te
verheffen. De molen moest dus hoger worden; de af
metingen van de wieken bleven gelijk. Vandaar dat hal
verwege het molenlichaam een vloer moest worden aan
gebracht om het kruien mogelijk te maken; de stelling
of balie. Men kent ook speciale „walmolens"Dit zijn
zeer hoge ronde stenen stellingmolens, die ver boven de
omringende huizen uitsteken en oorspronkelijk op of
tegen de wallen waren gebouwd (Delft, Schiedam, Rot
terdam). Het zijn meestal korenmolens (zie afb. 5).
Op de fraaie kaart van Amsterdam van 1544 door Cor-
nelis Anthoniszoon, „Schilder in de Schrijvende handt",
komt op de stadsmuur, aan de westzijde van de stad,
18