In de 17e eeuw was de architectuur van het gebouw in verhouding tot zijn waardigheid. Om deze „waar digheid" te doen uitstralen werden de gevels van openbare gebouwen en grote patriciërswoningen meer versierd en een ruim gebruik gemaakt van witte steen, terwijl er anderzijds in de eenvoudige burgers- en werkmanswoningen er een zeldzaam ge bruik gemaakt werd van dit kostelijk materiaal, en de versiering zeer ondergeschikt bleef. Daaruit volgde logisch dat uit het gebruik van ver schillend materiaal ook verschillende constructie- wijzen ontstonden die elk hun specifiek eigen karak ter verkregen. De gevels van openbare gebouwen en voorname burgerswoningen hadden de horizontaal lopende banden (speklagen) in witte steen: de hoeken versierd met om de 3 a 4 lagen metselwerk een wit stenen blokje, de plint gedeeltelijk of vol ledig in witte steen, evenals de omlijsting en posten van de vensters en deuren. De topgevels werden in trapvorm gemetseld en elke „trap" werd met een witte steen afgedekt. Als voorbeelden hiervan ver melden wij de topgevels van het huis „Nuyens uit den Toren", de herbergen „De Beurs" op de Markt en „De Spiegel" in de Otterstraat. Anderzijds zien we dat in de gewone burgers- en werkmanswoningen een zeldzaam gebruik werd gemaakt van witte steen. De witstenen raamposten werden eenvoudig ver vangen door de eiken kozijnen, terwijl de deuren ofwel omlijst werden met houten kozijnen, ofwel een eenvoudige met bakstenen gemetselde omlijsting verkregen. De trapgevels werden vervangen door de eenvoudige schuin gemetselde topgevels volgens het verloop van 97 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 95