geslacht Glymes en de economische bloei van hun stad.
Jan III zet dan ook de bouw voort.
De kunstig gesmede vensters aan de voorgevel, evenals
het verdwenen kunstsmeedwerk boven de waterput
moeten uit de twintiger jaren dateren. De rekening van
de schilder zegt, dat hij het houtwerk der vensters groen
en de tralies rood verfde. Wat zal dat een fraaier en
luchtiger aanblik gegeven hebben dan de zwarte teer-
kleur van tegenwoordig! Dan is er nog iets merkwaar
digs in dit woonpaleis geweest. Een der zalen (de grote
zaal?) krijgt n.1. een roodkoperen plafond. Het sprook
jesachtig effect, als in dit vertrek de waskaarsen flakke
rend branden, staat wel boven alle twijfel. Al dit schoons
verdween in de maalstroom der eeuwen. Maar één
bijzonder prachtig sierstuk bleef bewaard als een getui
genis van Jans edele smaak: de Christoffeïschoorsteen
van de grote hofzaal (1522), die thans een der zalen van
het stadhuis siert.
Als heerlijke paleiswoning had het Markiezenhof een
rijke meubilering en stoffering. Tengevolge van het feit,
dat de laatste Glymes, die in 1566 met Montigny naar
Spanje trok om het smeekschrift der Edelen aan te bie
den aldaar overleed en daarna werd veroordeeld als
schuldig bevonden aan majesteitsschennis, werd de
gehele inventaris, waaronder tientallen gobelins, uit het
Markiezenhof gehaald en in Antwerpen verkocht. Zijn
opvolgers hebben het gebouw opnieuw moeten meubi
leren, anders was het niet mogelijk geweest Prins Mau-
rits en later Frederik Hendrik en zijn staf hier enkele
malen te herbergen. Ook Oldenbarneveldt en andere
Statenleden hielden hier hun verblijf tijdens de onder
handelingen voor het Twaalfjarig Bestand.
Na 1648 komen de eigenlijke opvolgers van de Glymes
als markiezen van Bergen weer in het Markiezenhof
86