Door de oprichting van het St Elisabethsgasthuis aan
de westzijde van de weg thans Oude Wouwsebaan ge
heten, ter hoogte van het punt waar deze de Parallelweg
bereikt, kwam het oude St Maartensgasthuis te ver
vallen. De kapel bleef, het huis zelf werd Latijnse school.
De bedelaars en andere passanten, niet pelgrims, konden
voortaan onderdak vinden in het Rabauwhuis, dat in de
Rozemarijnstraat verrees, en ook wel St Mertensgasthuis
werd genoemd.
Een reeds bestaand particulier hofje in de St Geertru-
disstraat (nu Bruinevis) krijgt heer Jan in 1515 met de
nodige inkomsten als erfenis toegewezen. De inkomsten
van dit proveniershuis heeft Heer Jan zodanig vermeer
derd, dat hij na een ingrijpende verbouwing in 1530
overgaat tot een geheel nieuwe reglementering van de
inrichting, voortaan St Janshuis geheten.
Moervaart en Bron
Tezelfder tijd komt nog een geweldig werk tot stand
n.1. het opnieuw graven van de Moervaart. Reeds bij
het uitdiepen van de nieuwe grachten ten Noorden en
Zuiden van de stad waren pogingen in het werk gesteld
om de watertoevoer naar de stad te verbeteren. Vandaar
dat het stedelijk bestuur toezicht uitoefent op de water
plas de Zeezuiper, die enigszins als reservoir dienst
deed. Klaarblijkelijk voldeed dit niet. Ten behoeve van
de zoutzieders, brouwers, ververs, potmakers en zeep
zieders geeft de Heer opdracht de Moervaart opnieuw
te graven. Op 15 April 1530 is dit werk voltooid.
Een ander merkwaardig punt is de put (fons) aan het
Scheldestrand en de Geertrudiskapel op de hoge rand
langs de Schelde. Deze kapel vindt een afzonderlijke
38