toebehoort, geeft Jan III in 1499 zijn stad verlof voor
de bouw van een nieuwe watermolen, welke zijn eigen
dom zou blijven. De stad betaalt een aandeel in de
onkosten, doch deelt mee in de opbrengst. Alvorens met
deze werken werd begonnen, moest de zogenaamde
Engelse kaai landinwaarts verlengd en een groot reser
voir „de Houwer" gegraven worden om zodoende niet
alleen bij vloed maar ook bij ebbe de watermolen in
beweging te houden. Dat werd een geweldige onderne
ming, want zware dijken dienden dit bassin te beveili
gen. Een zeer kostbaar werk is dit niet alleen in aanleg,
maar ook in onderhoud, want na iedere storm zijn er
heel wat herstelkosten. In 1509 sloeg zij zelfs groten
deels weg. Deze watermolen met „de Houwer" bleven
bestaan tot 1887 toen de huidige Vissershaven werd
gemaakt. Een schamel overblijfsel rest daar nog van de
eens zo smaakvolle maalderij, waarschijnlijk een pro
duct van Keldermans.
Deze watermolen was noodzakelijk, wilde men niet ge
heel afhankelijk zijn van de wind. Zijn capaciteit is
bovendien groter en in dagen van belegering ondervond
de meelvoorziening niet aanstonds moeilijkheden, om
dat de vijand de standaardmolens op de wallen in brand
kon schieten.
Het Begijnhof
Buiten de wallen aan de Noordkant van de stad tekent
van Deventer het Begijnhof. Begijnen vinden we al
vroeg woonachtig in de Koevoetstraat in de buurt van
kanunniken en Carmelieten. Rond het jaar 1480 rijzen
er bij het stedelijk bestuur ernstige plannen om een
Begijnhof op te richten. De wereldlijke overheid meende
een dergelijk plan te moeten aanvatten en steunen om
dat het daarin een groot economisch en sociaal belang
34