schotels, ketels en verder verschillende voorwerpen van
pijpaarde. Deze zeldzame, officieel vastgelegde opsom
ming geeft een juiste kijk op wat door de Bergse pot-
makers werd gemaakt en waarvan men helaas zo weinig
terug vindt.
Alhoewel in de tweede helft der 18e eeuw, een hoeden-
makerij met 80 knechts en een peperkoekbakkerij met
veel afzet in Holland en Zeeland niet dienen veronacht
zaamd, waren door de „klagt", de protectie en niet het
minst door hun kwaliteit de Bergse potten van de meeste
betekenis voor de stedelijke welvaart. Behalve om hun
betekenis voor de ambachtelijke volkskunst, verdienen
de Bergse potmakers dus ook economisch de aandacht.
Bovendien: de Bergse beurtschipper had door het ver
voer van potten steeds de gewenste retourvracht en zo
de schipper een speciale zending potten te vervoeren
had, gebruikte hij zijn terugreis altijd voor de aanvoer
van turf.
De potfabrieken zijn geleidelijk verdwenen voor het
steeds meer terrein winnende ijzer- en emaille keuken
gerei. Gedeeltelijk was dit eigen schuld: de z.g. „Klagt"
en de protectie doodden blijkbaar de lust en de zin om
nieuwe wegen te zoeken: 't ging immers toch goed. Toen
de „Kat" nogmaals iets nieuws probeerde, waren andere
streken reeds voorgegaan en wonnen die de prijs. Deze
ervaring is leerzaam voor het heden.
127