Middelburg varen vermoeden, dat het Bergse potma-
kersgoed uitvoer artikel is. Dergelijke gegevens komen
echter te schaars voor om daaruit te mogen besluiten,
dat er een grote omzet naar buiten plaats had. Daar
staat tegenover, dat het gilde over zoveel middelen be
schikte, dat het reeds in 1447 een eigen altaar onder
hield, toegewijd aan zijn patrones de H. Barbara. In de
volgende decenniën bedenken de leden dit altaar met
allerlei fundaties en geschenken (o.a. 1487 en '92).
De gemeentelijke overheid heeft de potmakerij zelfs een
zekere uitbreiding willen geven, want in 1507 vermelden
de stedelijke rekeningen de nodige uitgaven voor „den
nyeuwen pothoven die gemaect es om geleyerssche
potten daer inne te backen". Hetzelfde jaar blijkt een
„meester Luycas, geleyers potbacker" te Bergen op
Zoom woonachtig. Dat is vroeger dan in enige andere
Nederlandse stad.
De steeds voorkomende aanvullingen in de keuren
wijzen op een gezond gildeleven, maar enige kijk op
omvang en omzet van het bedrijf krijgen we niet. In de
voor Bergen op Zoom zeer moeilijke jaren 1578/82 zijn
er zeven patroons. Het corporatief gevoel blijkt bij deze
weinigen echter zo sterk, dat zij in 1594 besluiten een
eigen keurboek te laten aanleggen. Dit geschiedde op
eenvoudige wijze, grotendeels op perkament. Dit regis
ter is bewaard gebleven. Dat is als het ware de inzet van
de tweede periode van de geschiedenis van dit ambacht.
Vooral na 1600 beleeft de potmakerij een sterke ople
ving. Er vestigen zich verschillende nieuwe vakgenoten,
wederom meestal afkomstig uit de Vlaamse streken
langs de Schelde. Er zijn er echter ook bij uit Ooster
hout en de Maasstreek.
Het peil van het werk moet ook gestegen zijn, dank zij
het invoeren van de meesterproef in 1629, „te draaien
121