de ribben, die als evenzovele armen de welfschelpen dragen, welke lijken op een stenen draperie en fungeren als lichtgeleiders. Juist boven het altaar vonden de laatste hun slot in de sluitsteen. Hoezeer men het kerkgebouw na deze werkzaamheden voltooid acht, bewijzen de werkzaamheden die in de volgende jaren worden uitgevoerd. Meester Everard Spoorwater geeft hierbij weer de nodige leiding wan neer hem dit gevraagd wordt. Hij behoefde niet lang te wachten. Meester Daniele van (der) Disele uit Mechelen begint in 1472 met de bouw van een groot orgel in de Sinte Geertrui. Hij kwam echter al gauw in moeilijk heden met het gewelf in de toren. Dan verschijnt Spoor water „om der fauten wille onder den thorre te maken". Brusselse steenhouwers verzorgen de ribben van het nieuwe kruisgewelf met een sluitsteen in roosvorm. Het hout- en koordwerk der blaasbalgen, in een woord, alles wat enigszins mogelijk was, werd ter plaatse gemaakt, ten einde het vervoer niet moeilijker te maken dan het al was. Voor de kast van het orgel, een ontwerp van meester Everard, hield de stad een afzonderlijke aan besteding. Behalve de Mechelse orgelmaker, behoorden o.a. meester Joose van Breda en Cornelis Ghysbrechts- sone de Scrijnwerker, tot de gegadigden. De laatste werd voor 130 Rijnse guldens de aannemer (1472). Voor het pijpwerk waren twee deuren, die het jaar daarop door Kerstoffel de Beeldeverwer met taferelen werden beschilderd. Al werd meester Joose van Breda de orgelkast niet ge gund, hij had hier toch wel zijn werk. Hij nam in 1472 aan het hoogaltaar achteruit te zetten, zodat het dichter bij het koorgestoelte van de Heer van Bergen kwam te staan. Zijn aannemingssom bedroeg 30 pond grote Bra bants, doch evenals bij iedere aanbesteding, waren daar 102

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 112