dert het zeil te hijsen en de opgezweepte grijze schuim- bekopte golven te doorklieven. Hooilucht, dof geknal van heen en weer geschopte leren bal, onvergelijkelijk uitzicht op Deventer aan de IJssel: voetbal op de Osseweerd. En steeds boven dat alles uit, over dat alles heen, elk uur, elk half uur, elk kwartier, de klokken die zingen en zingen. Zingen de seizoenen door. Samenklinkend in de lente met de vage verlangens, het rampzalig gelukkig zijn der mensenkinderenin de zomer met het blij besef der zekere verworvenheden; in het najaar slechts in flarden en brokken hoorbaar in de herfststormen die alles weer schijnen te willen vernietigen en, in de winter, onder de klare sterrenlucht, die in serene onmetelijkheid zich koepelt over aller mensen leed en waan. Het klokke- spel dat, de eeuwen door, al zoveel geslachten verheugde en vermaande, al zoveel stadshistorie begeleidde. Als men zich gaat verdiepen in de geschiedenis van zijn vaderstad, nazoekt en -vorst wanneer en waar onze eigen voorvaderen geleefd en gewerkt hebben, dan worden de straten „vol van een beminder leven". Vooral is dat het geval bij de Deventer grootburgers, een instituut, dat vrijwel nergens hier te lande meer voorkomt en in over oude tijden wortelt. Eens toch, in het grijs verleden, waren alle burgers van Deventer gerechtigd op de gemeenschappelijke stads weiden overblijfsel van het oeroude markewezen voor niets hun koeien en paarden te laten weiden. Maar de stad groeide en velen uit de omtrek kochten het burgerrecht om dit weidevoordeeltje te plukken, in feite te laten afgrazen door hun vee, dat zodoende steeds tal rijker werd, talrijker bijkans dan de beschikbare gras sprietjes. Om hierin te voorzien stelden Deventer's vroede vaderen in 1545 tweeërlei burgerschap in: het 101

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 123