Van zijn Muntgebouw bleef zelfs in het geheel
niets meer over. Het werd in de jaren '70 van de
vorige eeuw in gebruik genomen door een rijst-
pelderij om ten slotte te worden afgebroken.
Daarmee verdween niet alleen een architecturaal
merkwaardig bouwcomplex maar tevens een stuk
luisterrijke Antwerpsche geschiedenis, die van het
slagen van muntstukken in de Scheldestad.
De Antwerpsche werkplaatsen waren beroemd en
konden terecht de vergelijking doorstaan met de
befaamdste instellingen van dien aard in Europa.
Reeds van omstreeks 1100 werd te Antwerpen
munt geslagen (toen nog met den hamer), en tal
van vaardige graveerders waren aan de werkplaat
sen verbonden. Tot zelfs de eenvoudige werklie
den stonden in zulk hoog aanzien en genoten zul
ke uitzonderlijke voorrechten dat zij aangeduid
werden als „fluweelen munters".
Waarschijnlijk was de eerste Munt in den Burcht
gevestigd. Later, na het ontstaan van de stads-
kuip, werd de werkplaats overgebracht naar de
Burchtgracht, nog later naar de Vlasmarkt, en
eindelijk, in 1470, in een eigendom „Halle van
Cruyninghen" op den Oever, waar van Baurscheit
dan in 1750 alles zou herbouwen en de Munt
den monumentalen en tevens sierlijken voorgevel
schenken, aan het knooppunt van Oever en Kloos
terstraat, welke als een aanwinst voor het Ant
werpsche stadsbeeld kon gelden en waarvan het
middengedeelte bekroond was met een driehoekig
fronton waarin in halfverheven beeldwerk het wa
pen van het hertogdom Brabant gebeeldhouwd was
gesteund door twee groote figuren, zinnebeelden
van handel en nijverheid.
74