machtig opwaarts stijgt, los van alle andere be
bouwingen.
Alle Antwerpsche kloosters waren verfraaid met
groote hovingen, zij bezaten een groentenhof en
fruithof en binnen hun ommuurde omheining leef
den de kloosterlingen hun bijzonder bestaan, de
eene orde mediteerend en bespiegelend, de andere
(zooals de Zwartzusters) zich wijdend aan de ver
pleging van zieken, nog een andere (de Cellebroe-
ders) hoofdzakelijk begaan met het begraven van
de dooden. En wanneer voor hen het laatste uur
sloeg, werden zij begraven op hun eigen kerkhof,
binnen hun kloostermuren. Tal van burgers kozen
overigens hun laatste rustplaats op de klooster
kerkhoven.
In het werk „Graf- en Gedenkschriften der Pro
vincie Antwerpen" kan men een uitvoerige en
overvloedig geïllustreerde opsomming vinden van
de tallooze opschriften op de tomben die destijds
op kerkhoven en in de kerken van de kloosters
aanwezig waren.
Benevens namen van kloosterlingen zal men er
ontmoeten van gekende aristocratische Antwerp
sche of te Antwerpen ingeburgerde families, zoo
wel als van eenvoudige burgers en ambachtslui,
van adellijke jonkvrouwen zoowel als van eenvou
dige „huysvrouwen". In de Crypte onder St Caro-
lus liggen er nog honderden begraven.
Benevens de kloosters telde Antwerpen enkele Re-
fugiën van elders gevestigde abdijen waar de pre
laten op doorreis in de Scheldestad hun intrek na
men. Een van hen stond ten dienste van de abdij
van St Bernard uit Hemiksem. Het huis met gron
den werd door haar aangekocht in 1283 en was
54