bouwd. Zij werden de marktpleinen van de oude
stad en zijn daardoor steeds middelpunten van een
opgewekt volksleven geweest. Guicciardini getuig
de reeds dat al deze markten overvloedig van alles
voorzien waren. Hun benaming duidt gewoonlijk
op de waar welke er verkocht werd.
Talrijke straten waren in hun oorsprong alleen
landelijke paden of wegeltjes welke gezapig door
weiden of velden kronkelden. Eenmaal tot straten
gepromoveerd behielden zij hun grilligen loop.
Kaarsrechte straten waren eerder zeldzaam en
zijn het nog steeds.
Bestaan er toch, zooals o.m. Kipdorp en St Ja-
cobsmarkt, dan monden zij uit in een straat die
van de rechte lijn niet weten wil. In algemeenen
regel is er steeds een bocht, een vernauwing of
een zwelling, een deuk of een uitsprong.
De Groote Markt opent zich aan de Kaasrui als
een steeds breeder wordende trechter, de Lange
Nieuwstraat maakt een sierlijke buiging, de ko
ninklijke breedte van de Paardenmarkt verliest zich
plots in de enge spleet van het Klapdorp. De smal
le Hoogstraat daarentegen stort zich als het ware
uit in den breeden Oever waarop dan weer de
minder breede en gebogen Kloosterstraat aansluit.
En zoo biedt iedere straat een verrassing, wordt
elke stap doorheen het stratennet als een doordrin
gen in een aan een voortdurende afwisseling over-
rijk gebied.
De oude Antwerpenaar kende het probleem niet
van het moderne rijverkeer. Alleen de rijken be
dienden zich van karossen of rijpaarden. En, wer
den in Antwerpen in 1421 reeds paarden ver
huurd, in 1573 toch kwam Alva de stad binnen in
31