DE VESTEN, RUIEN EN VLIETEN
Van haar ontstaan af was Antwerpen een ver
sterkte plaats. Het begon reeds met de burcht en
het is zoo gebleven, wij zouden bijna kunnen zeg
gen, tot op dezen dag.
Iedere achtereenvolgende stadsvergrooting bracht
dan ook telkens een vooruitdringen van de ver-
sterkingswerken mede. Iedere nieuwe stadsgrens
werd een versterkte grens, een aaneengesloten
complex van wallen, vestingen en waters. Op den
duur was de stad dus als doorsneden met grach
ten en vesten. Wij vinden dien toestand nog terug
in verschillende straatbenamingen: Burchtgracht,
Lombaardvest, Steenhouwersvest. Ook in de be
naming Paddegracht, maar die moest later ruilen
voor die van Prinsesstraat.
Verder waren er de ruien die, zocals wij reeds ge
zien hebben, meermaals als grensafbakening dienst
deden en eeuwen lang open lagen zelfs wanneer
de stadsuitbreiding er reeds overheen was: Sui-
kerrui en Boterrui, Falconrui, Stijfselrui, Oude
Leeuwenrui, Ankerrui, Verwersrui. Daar voegden
zich nog de vlieten bij die alle in de Schelde uit
mondden en een eind in de stad drongen als uit
bouw van het havengebied: Haringvliet, St Jans-
vliet, Koolvliet, St Pietersvliet, Brouwersvliet.
De stad had zelfs haar vaart, de Herenthalsche
vaart, die aan den Blauwen Toren de stad binnen
kwam, haar loop nam langs de huidige Oude
Vaartplaats, Vaartstraat en Wapperstraat en ver
volgens over een stuk van de Meir naar de Wieg-
straat.
20
I