De Antwerpenaar was immer een joviale, levens
lustige kerel, een negociemannetje, maar een die
tevens zin en begrip had voor de schoone dingen
van het leven. Daaraan heeft de stad haar fortuin
te danken, het woord te begrijpen, niet eenvou
dig als bezit maar integendeel in de schoone be-
teekenis van rijkdom, rijkdom aan esthetische en
geestelijke waarden.
Laat zulk fortuin opnieuw haar aandeel worden tot
genot van stadgenooten en vreemdelingen, als
„a joy for ever", voor allen die aan Antwerpen,
oude stad van kooplieden, zeevaarders en artisten
hun hart verpand hebben.
116