derd of gepolychromeerd, en er zijn rijke en arme.
Sommige Mariabeeldjes staren van op hun straat
hoek neer, Maria als een pralerige vorstin troo-
nend onder een rijken, met franjes gesierden troon
hemel, andere Maria's bewonen een sierlijk kapel
letje of prijken in de glorie van een gouden stra
lenkrans. Weer andere treffen door hun ingeto
gen bescheidenheid. Bijna alle dragen het Kindje
Jezus op den arm, maar is hun houding nagenoeg
dezelfde, steeds is er iets dat hen van elkaar on
derscheidt en ze tot verschillende wezens maakt,
terwijl ook de versieringsmotieven van een immer
wisselende vindingrijkheid vanwege hun verschil
lende beeldhouwers getuigen. Bijzonder fraai is
steeds de lichtarm.
Een enkele maal houdt de Goddelijke Moeder haar
stervenden zoon op de knieën, en deze uitzonder
lijke voorstelling die overigens opvalt door haar
eenvoud en den opzichtigen soms theatralen luis
ter der meeste andere beelden mist, staat opgesteld
in de lijst die haar het best past, in de wijk van de
„armoezaaiers" van St Andries, in het doodarme
straatje van het Scheldeken.
Heiligen en H. Bisschoppen met hun staf worden
eveneens, doch in mindere mate aan de straathoe
ken vereerd; zij stonden hoofdzakelijk opgesteld
op de pompzuilen, welke meestendeels zijn verdwe
nen.
Vóór de pompen in zwang kwamen waren de
meeste groote straten van openbare bornputten
voorzien waarvan sommige met kunstig bewerkte
baldakijnen bekroond waren. De putkevie van
Quinten Massijs aan de Handschoenmarkt is de
eenige overblijvende herinnering aan dit gebruik.
99