dig fel in gestookt worden; ik haalde er stukken
steenwerk uit en dat goed heeft een hooge tempe
ratuur noodig. Bij den uitlaat was de klei, waaruit
de oven opgebouwd was, trouwens gesinterd. De
trek kwam er in, doordat de oven van stookplaats
naar uitlaat regelmatig opliep. Neen, ovens, waar
in blauwgrijs en vroeg geglazuurd rood gebakken
kan zijn, heb ik helaas nog niet gevonden."
„Die kerels moeten vroeger toch een geweldige er
varing hebben gehad", borduurde ik verder op het
thema. „Zij hebben toch niet de hulpmiddelen ge
had van tegenwoordig om te bepalen, of de oven
de juiste temperatuur had en de zaak gaar was."
„Neen, zij hadden nog geen Segerkegels."
„Segerkegels?"
„Ja, dat zijn kleine kegeltjes uit kleisoorten, die bij
verschillende temperatuur smelten. Als je bijvoor
beeld bij 1100° in de tegenwoordige ovens kijkt,
dan zie je eenige spitse dingetjes van een paar
centimeter, waarvan er misschien al twee in zwijm
liggen en nog één trots rechtop staat. Als het nog
heeter wordt, strijkt nummer drie ook het vaantje.
Het stoken van een oven moet vroeger een zaak
van veel ervaring geweest zijn."
We waren zoo ongeveer gereed en ik haalde een
kistje voor onzen oogst. In de keet monsterde Van
Putten onze vondsten. Zeker genoeg om twee en
een halve pot in elkaar te zetten. Van Putten was
een beetje teleurgesteld. Het zou hem niet meer
overkomen; hij had nu goed gezien, waar hij in
het vervolg bijzonder op moest letten.
„Een mooi stukkie met dat groene loodglazuur, me
neer!" zei Van Putten, en hij wees op zijn trots:
een klein kannetje van geel aardewerk met een
44