„We mogen dus als vast aannemen, dat het oud
ste blauwgrijs tegen wil en dank blauwgrijs werd.
Sterke roetafzetting in den wand van de potten en
pannen." „Kan het toch niet zijn, dat er bepaalde
kleisoorten zijn, die onder het bakproces blauwgrijs
worden?" Misschien zou het hem een vraag naar
den bekenden weg toeschijnen, maar ik had er
werkelijk een bedoeling mee. Hij ging echter arge
loos mee in het spel van vragen en antwoorden.
„Uitgesloten! Volgens de deskundigen hebben we
maar twee mogelijkheden in ons land. De eene,
ijzerhoudende kleisoort bakt rood; de andere, sterk
kalkhoudende kleisoort bakt geel".
„Maar wat zeg je dan hier van?" hield ik aan.
„Een paar dagen geleden vond ik in dat middel-
eeuwsche gedicht „Wapene Rogier" deze regels:
Een eerdin potbakker weet al
wat aerden hij oirboren sal
welke int roode en welcke int swarte.
Dat wijst toch op bepaalde kleisoorten".
Mijn vriend de archaeoloog zweeg. Klaarblijkelijk
kon hij bij de hitte in den werkput nog diep na
denken.
„Hoeft nog niet. Jij weet beter dan ik, dat het be
roemde Delftsch van een heel aparte klei gedraaid
werd. Een klei, die eigenlijk een mengsel was van
drie verschillende kleisoorten. Terwijl de klei uit
vele streken van ons land zich oogenschijnlijk in
den oven op gelijke wijze gedraagt, weten we heel
goed, dat de samenstelling van die klei in verschil
lende streken van ons land niet gelijk is. Misschien
herinner je je nog uit een ver verleden, dat er in
Drenthe kleiafzettingen zijn, die men de bijzondere
40