1. het inheerasche aardewerk.
2. het ingevoerde aardewerk.
Het roode en blauwgrijze goed behoort tot het in-
heemsche aardewerk. Het is tamelijk zacht en, wan
neer het niet geglazuurd is, vrij poreus. Het blauw
grijze aardewerk is nooit geglazuurd en soms wel
wat harder gebakken dan het roode. Door een spe
ciale behandeling is het vaak veel minder poreus
dan het roode.
Een bijzondere plaats neemt het gele, vrij zachte
aardewerk in. Het is tamelijk zeldzaam, maar toch
vrijwel overal door een enkel exemplaar of enkele
scherven vertegenwoordigd. Ik bedoel nu niet het
Pingsdorfer aardewerk of de gele tamelijk hard ge
bakken waar met spaarzaam loodglazuur, die uit
het Zuiden schijnt te komen, maar vooral de kleine
kannetjes, die soms een tuitje hebben en altijd met
groen getint of ongetint loodglazuur zijn overtrok
ken. Bij de opgravingen van Egmond en Merwede
zijn er verschillende te voorschijn gekomen.
Er zijn in ons land geelbakkende kleilagen en mis
schien heeft men daarvan in de zestiende en ze
ventiende eeuw geel aardewerk boven de groo-
te rivieren vervaardigd. De klei in het Zuiden
van Zd. Limburg is hier en daar zeer geschikt om
gele waar te bakken en we mogen wel aannemen,
dat die daar van de vroege middeleeuwen tot in
de negentiende eeuw vervaardigd is. Ook bij Gou
da liggen geelbakkende kleilagen, maar of de kan
netjes van Merwede en Egmond daar gebakken
zouden kunnen zijn, is zeer onwaarschijnlijk. In
Langerwehe, een oud pottenbakkerscentrum tus-
schen Aken en Düren, zijn kannetjes van geel aar-
21