Erg primitief zag de groote blauwgrijze ongegla
zuurde kruik er uit. (Men vergelijke afb. 30). Van
dit blauwgrijze goed waren overigens maar enkele
scherven in de verzameling. Zij vertoonden een lei-
blauwe kleur op de breuk.
Een enkel voetstukje van geel aardewerk vertegen
woordigde een soort, dat men hier maar zeer
schaars ziet.
Natuurlijk ontbrak het aardige slanke kannetje, dat
onder den naam Jacobakannetje bekend staat, (afb.
13, d) in deze collectie niet. Maar daarnaast vond
men tevens het drinkkannetje van afb. 13,a en het
drinkschaaltje van afb. 12,a.
Zwaar beschadigd aan den hals was een kan, over
eenkomend met die van afb. 11Enkele randscher-
ven wettigen het vermoeden, dat er tevens een
drinkkop als op afb. 12,b, tot de collectie had be
hoord. De breuk zag er tamelijk versch uit. Dit aar
dewerk is echter zoo hard, dat men vrijwel nooit
kan zien of een breuk oud, dan wel versch is. In
dit geval echter kon tot troost zij het ook een
schralen van den zeer belangstellenden aanne
mer vastgesteld worden, dat hier de uitgraver van
den put geen schuld trof. Een tamelijk groote hoe
veelheid scherven omvatte ooren, randscherven en
voetstukken, die misschien met veel geduld nog wel
tot enkele kannen of kruiken samengevoegd zouden
kunnen worden.
Een vondst als deze geeft al dadelijk aanleiding tot
fundamenteele beschouwingen over het aardewerk,
dat in een bepaalden tijd in gebruik was. Men kan
de boven beschreven collectie splitsen in twee groo
te groepen:
20