Mechtelt die zult in dedeHet is Vrouwe
Katryn, de keukenprinses, die dit zoo getrouw
verantwoordt.
In de pastorie te Hazerswoude vond men in 1568:
„Twee aerden braetpannen, twee en twintig aer-
den potten, pannen plattelen ende coppen".
Tenslotte nog een greep uit den boven reeds geci-
teerden inventaris uit 1556. We vinden daar „6
verglaesde potkens, daer men conserven ind ander
kleyn kruyt in doiet". Dit zijn zeker potjes van
rood of geel aardewerk. Verder vinden we „2 er-
den vergleesde schuttelkens, ind dat een heft een
schard". De beschrijver heeft dus zoo goed geke
ken, dat hij wel degelijk gezien heeft, dat een van
de beide schoteltjes gebarsten was. Boven op een
kastje zag hij „een verglaest erden hoesst, daer
men uit drinckt", maar wat dit nu precies was,
laat zich slechts bij benadering bepalen. Misschien
was het een kommetje met een steel, waarmee men
water of melk uit een emmer kon scheppen.
In de keuken waren „2 groite eerden pot, daer men
alle dinck in kocht" en dat is op zichzelf niet zoo
vreemd. Ook is het heel verklaarbaar, dat men
daar nog vond „kleyne erden pennekens ind pot
tekens ende noch eenen groiten eerden pot, daer
men alle dyngen yn salt". De boedelbeschrijver
heeft ook „2 erden doirsleghe (wij zouden zeggen:
vergieten) te weten een groit ind een kleyne" ge
zien en op dezelfde plank „noch een erden teyle
mit oeren". Soms vindt men wel eens een „melck-
teyl"; waarschijnlijk gaat het om een vrij ondiepe
kom, waar men melk in zet om die te kunnen af-
roomen.
Deze proeven hebben aangetoond, hoe belangrijk
153