met hun meestal vier groote ooren, maar de
„2 potten mit 4 pypen, daer men tweederley
dranck ut drinckt" blijven toch raadselen. Men kan
zich moeilijk voorstellen, hoe een pot met twee tui
ten en twee gescheiden ruimten er uit moet zien.
Iets minder raadselachtig is „een verglaasden uul-
le". De pottenbakkers werden in de Rijnstreek vaak
„Aulner" en „Eulner" genoemd. Geen wonder, dat
zij aan de „Eule" dachten en drinkbekers in den
vorm van uilen vervaardigd hebben. In enkele bui-
tenlandsche musea zijn dergelijke drinkbekers nog
wel te vinden.
Met opzet heb ik de gegevens zoo gesorteerd, dat
tot nu vrijwel alleen import ter sprake kwam. Maar
in de oude perkamenten is eveneens sprake van
aardewerk, dat met zeer groote waarschijnlijkheid
voor inheemsche waar gehouden mag worden.
Voor de keuken van den Graaf van Holland wor
den in 1358 onder meer aangeschaft: „vier arden
potten, twee pannen ende drie kannen". Ik herin
ner er aan, dat we in de middeleeuwen de tegen
stelling steenen kan (Rijnsche import) en aarden
kan (inheemsche waar) vinden. Iets verder in de
zelfde rekening wordt de uitgave voor een room
pot verantwoord. Zeer waarschijnlijk eveneens een
inheemsch product. In 1396 worden voor de keu
ken van het Geldersche Hof gekocht: „XII melc-
potten, I groten roempot ende I mellickkan". Al
staat het er niet zoo uitdrukkelijk bij, ook hier ge
loof ik te mogen denken aan rood geglazuurd aar
dewerk.
Een andere aardige aanteekening uit de keuken
boeken over 1451 van hetzelfde hof: „Item gege
ven voir een erden pot myt II oren, dair joffr.
152