mogen denken, zullen we de kannen toch zeker wel
als voortbrengselen van den pottenbakker mogen
beschouwen.
Minder twijfel bestaat er ten aanzien van twee uit
gaven voor de keuken van den Graaf van Holland.
In 1359 werden daarvoor gekocht „II stoepstien-
cannen ende XXV drinccannen". De drinkkannen,
die vaak in grooter aantallen tegelijk aangekocht
werden, zijn ongetwijfeld de uit Siegburg geïmpor
teerde, soms bijna cylindervormige kannen. Die
„stoepstiencannen" brengen wellicht velen in ver
legenheid. Het zijn steenen kannen met den inhoud
van een stoop; dat is dus 2,5 liter. Ongetwijfeld
hebben we hier met kannen van steenwerk te doen.
De afhankelijkheid van den invoer wordt wel aar
dig geïllustreerd door een post uit de rekeningen
van de Geldersche hertogen over 1418—1419. „Ge-
coft tot Arnhemtegen (bij) Zwenen van der
Marcken, want doe nergent geen Drinckpotten te
kriegen en waeren, omme dat die stroem voir Coel-
ne geslaten was, irst IIc swarte corte kannen ende
II)/2 c witte bolcken als men gemeynlick te Hove
te besichen pleech". Uit deze weinige regelen wordt
ons volkomen duidelijk, hoe de zaken in den win
ter van 1418-1419 staan. De Rijn voor Keulen was
toegevroren of onbevaarbaar door het drijfijs en
nergens waren drinkpotten te krijgen. Daarom
heeft de keukenmeester bij Zwenen van der Marc
ken maar twee honderd lage blauwgrijze kannen
en twee honderd vijftig witte bolcken, zooals men
gewoonlijk op het Hof gebruikt, gekocht. Wisten
we nu maar, wat bolcken waren! Misschien her
innert de lezer zich, dat er naast de slanke Jacoba-
kannen andere kannen staan van vrijwel hetzelfde
149