ren na hun scheiden van dit ondermaansche met
zooveel teedere zorg behandeld worden. Menig
verzamelaar wil er niet aan, dat er in zijn verza
meling zulke ordinaire voorwerpen zouden zijn. De
vindplaats echter en vele bijzonderheden, waar
naar de lezers niet erg nieuwsgierig zullen zijn,
rechtvaardigen de verklaring die aan deze potten
gegeven moet worden. Meestal zijn zij geglazuurd
en kenmerken zich door het bezit van een uitzon
derlijk gevormden bodem. Deze is namelijk naar
binnen gewelfd, hetgeen bij kookpotten niet zeer
doelmatig zou zijn. De meeste waterpotten zijn van
rood aardewerk en behooren in de vijftiende en
zestiende eeuw thuis. Er is mij daarenboven nog
een exemplaar van blauwgrijs aardewerk bekend
en dat wijst er wel op, dat zij ook reeds lang voor
de vijftiende eeuw in gebruik waren.
Toen het tin eenmaal wat goedkooper werd en men
ze ook van tin ging maken, nam men den aarde-
werkvorm met geringe wijzigingen over. Deze tin
nen waterpotten vindt men op enkele schilderijen
met voorstellingen van gasthuiszalen afgebeeld.
Vooral bij de gravingen in Rotterdam zijn er nog
al wat exemplaren voor den dag gekomen. De la-
147
Kamerpot, gevonden te Egmond.