In weerwil van de veranderingen, waaraan al het
levende ik reken in dit verband de gebruiks
voorwerpen ook tot de levende dingen is onder
worpen, hebben oeroude vormen zich met een ver
bazingwekkende taaiheid weten te handhaven. Het
kommetje uit een voor-historische hutkuil is eigen
lijk al een volmaakt gebruiksvoorwerp en we kun
nen het dan ook in alle tijdperken terugvinden. Er
komt een tijd, waarin de pottenbakker er een voet
onder zet, opdat het gemakkelijker op vlakke eiken
houten tafels zal kunnen staan. Maar de komvorm
blijft. Onder het Hunnebedaardewerk vindt men
een soort kop met vlakken bodem en oor. In de
Friesche terpen vindt men in lagen, dateerend uit
tijden lang voor Karei den Grooten, een kop met
vlakken bodem en oor, die al heel veel op onze
kopjes gelijkt.
In de zestiende eeuw wordt er een kop met oor
vervaardigd in de Rijnstreken, die ook in ons land
veel voorkomt. Hij werd onder andere gevonden
bij de opgraving van het kasteel Balgoy en van
het kasteel Spangen (nr. 3, afb. 20). De randen
van dezen kop buigen naar elkaar en daarom is
het niet zoo gemakkelijk, de overeenkomst met de
„bevolking" van ons theeblad te zien. Er zijn ech
ter weer andere vormen, die ons zeer bekend moe
ten voorkomen.
Mijn betoog zou ontaarden in een dorre opsom
ming, waarbij de lezer zich niets kan voorstellen,
wanneer ik met alle geweld het voortleven van'
verschillende oude vormen zou willen bewijzen.
Men moet deze dingen nu eenmaal eerst zien, voor
dat ze in den geest gaan leven.
Laten we toch vooral niet vergeten, dat de zaken.
110