12. Keuring van leisteen in theorie en practijk.
Wij wezen er reeds op, dat de bestek- en keurings
voorschriften van leien en leibedekkingen niets meer
met oude traditie gemeen hebben en zich in het alge
meen in den sleur der 19e eeuwsche richting bevinden
en dat hierdoor groote fouten veroorzaakt worden.
Daar men aan de bestaande theorie niet veel heeft is
het beter, door eenige practische voorbeelden de aan
dacht op deze misstanden te vestigen en eenige denk
beelden tot verbetering aan te geven.
Bij de aanbesteding van leibedekkingen is het ge
woonte in het bestek weervaste eerste kwaliteit leien
voor te schrijven en een paar monsters leien van den
laagsten inschrijver naar een keuringsbureau ter keu
ring op te zenden. Indien deze monsters leien „weer-
vast goedgekeurd" zijn, voelt de bouwmeester zich in
het algemeen voldoende verantwoord inzake de leve
ring van een goede lei en leiendak en billijkheid der
gunning.
Hoe in werkelijkheid de goedgekeurde leien het hier
te lande in de practijk, bij stads-, fabrieks-, land- en
zeelucht uithouden, ofwel de vorm der lei zich aan
de leisteenstructuur aanpast, de splijtingsdikte en be-
houwing goed is en voor historische of moderne
Rijn- en Maasdekkingen geschikt is en aesthetisch bij
gebouw en omgeving aanpast, schijnt bijzaak te zijn.
Het keuringsbureau dat slechts conclusie maakt aan
de hand van ingezonden leimonsters, die als reeds te
voren beschreven gemakkelijk uit elke groeve te krij
gen zijn, om aan de proef van „weervastheid" te vol
doen, keurt dan ook vrijwel alle dakleien goed, zooals
de ervaring bewees.
Of de lei 2 of 8 m.m. dik is, 20 of 200 jaren duur
zaamheid heeft, ofwel schubvormige leimonsters ge
maakt zijn van rechtlijnige daarvoor ongeschikte
101