was de loodgieter die met het onderhoud was belast; hij moest er elk jaar iets aan doen. Door het toenemende spoorweg- en scheepsvervoer werden leien aangevoerd uit streken, die tevoren niet geleverd hadden en als iets „nieuws" op de markt ge bracht, soms goed, soms slecht materiaal. Gestreefd werd naar een strakke, vlakke en gelijk kleurige bedekking. Dit bracht zoowel in de productie als in de verwerking van de natuurleien een groote verandering. De oude, ruwbehouwen, dikke, onregel matige rechthoekige en schubvormige vormen van natuurleien moesten plaats maken voor dunne, vlakke soorten leien van eenzelfde maat, die bovendien nog angstvallig op eenzelfde, gelijke kleur gesorteerd wer den en strakke kanten moesten hebben. Daarbij kwam nog dat, terwijl bij de oude leibedek kingen de natuurlei zooveel mogelijk over het geheele dak gelegd werd, met hoogstens een bescheiden looden nok, kil of hoekkeper, bij den nieuwen vorm geleide lijk het dak werd overladen met breede looden nokken, killen, looden loketten, enz., welk materiaal niet alleen bij oxydatie hinderlijke witte strepen over de leien maakte, maar ook het natuurmateriaal ging overheer- schen. Bij deze 19e eeuwsche richting kwamen de Fransche en enkele soorten Engelsche leien in een gunstige posi tie tegenover de .andere leisoorten door hun vlakheid, mogelijkheid tot dunne splijting en éénkleurigheid, niet omdat ze beter waren, maar omdat zij zich aan de eischen van de nieuwe inzichten het beste aan pasten. Afb. 48, 49. Om als het ware den chaos en de verwording op dit gebied nog te vergrooten, ging men, vooral aan de Fransche leigroeven, uit concurrentie of om andere reden zich toeleggen op de productie van extra dunne leien, de z.g. „fins". Van een vroeger normaal 6 tot 90

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 88