architectuur. Het oude Rijndak werd tot een keurig regelmatig, eenkleurig schubbendak vervormd. De techniek van het inwerken van voet-, linker- en rech terhoek (Ortsteine) en het van de windzijde afdekken van de leien, verleerde men en om het leiendak dicht te maken, gebruikte men steeds meer lood, spuwers, enz. langs topgevels en hoeken. Met deze verkrachting van het natuurproduct ging de logische stijl en het beginsel van het leidekken steeds meer bergafwaarts. Van de goede 18e eeuwsche schub- of nieuwe Rijn daken zijn er niet veel meer over. Daar, waar nog goede dikke leien verwerkt werden, zijn deze reeds in den loop der tijden verdekt, daar de destijds gebruikte ijzeren leinagels het niet zoo lang uithielden als het leimateriaal. Het Maasdak, in Zuid-Nederland, sloot zich nog meer bij de verfijning van de 18e eeuw aan, doordat de zuidelijke leisteen zich door de structuur beter leent tot dun kloven. Ook hier verdween de oervorm van leiproductie en -dekking. De leien werden keurig op één maat met haaksche kanten gemaakt, netjes op één kleur gesorteerd en geleidelijk steeds dunner ge spleten. De gladde Fransche soorten hadden de voor keur. Zoo konden leibedekkingen gemaakt worden, zoo glad als een spiegel, welke later nog versierd wer den met allerlei figuren door groene, paarse en zwart grijze leien door elkaar te dekken. Niettegenstaande deze richting van vlak, strak leiendak, waren deze 18e eeuwsche daken toch beter verzorgd dan die van de 19e eeuw en zouden althans in deugdelijkheid niet achteruit gegaan zijn, wanneer men opgehouden had met deze leien steeds dunner te kloven en deze leien alleen gebruikt had op eenvoudige dakvlakken en niet op allerlei uitbouwseltjes, lijsten of stijlen van torens en balustraden, waar lood of koperbekleeding beter geweest zou zijn. 87

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 85