worden, zodat ze niet schuiven of draaien kunnen, wel zorg dragende, dat geene der leien op twee dak- deelen worde gespijkerd." Verder kon men nog lezen, dat men, om de bebording droog te houden, zoolang een nood-pannendekking op het dak gelegd had, welke de leidekkers vaksgewijs bij het dekken der leien moesten afbreken. Dit bestek bewijst wel, met hoeveel zorg en conform de traditie deze Oud-Rijnsche dekking in voornoemde streken werd toegepastzeer waarschijnlijk is dit tot de 19e eeuw in eere gehouden. Hoewel later namen als Cuver, Coever, Rensdekking (afgeleid van Rijndekking) in bestekken voorkomen, is blijkens overlevering de naam Oude-Rijn(sche) dekking wel de juiste. Verder diene nog het volgende W. A. T. Kruythoff vermeldt in zijn Historieboek over Edam historische gegevens van de Groote Kerk. Daar is ook iets bij over de dakbedekking na den brand van 1602 „leyenwerk wierd nog ten eynde dezes jaars 1604. na genoegen opgeleverd". Uit latere mededeelingen blijkt, dat dit betrof de buitendakschilden, dezelfde die tot de restauratie in 1922 meegingen en derhalve in ruim drie eeuwen versleten waren. Van de binnendakschilden wordt vermeld, dat deze voorloopig gedekt werden met pannen, 12000 dak pannen. Daarna „wierd de leydekker Elsert Hendriksz. Pot nog in No vember dezes jaars 1622 gelast naar Engeland te rey- zen, om voor de Kerk leyen van daar te haaien; in 't volgende voorjaar van zijnen tocht te rug gekomen zijnde, begon hij in April, met magt van volk, de eerste leyen op het westeinde, dat gedekt was, te leggen". Met dit „gedekt" zal bedoeld worden voor zien van dakbeschot, horizontaal aangebracht op de 76

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 74