elkaar, op het dak legde, zoodanig dat het niet lekte. Daar deze platen in allerlei vormen en in grootte, tot soms drie m.2 en ca. 200 k.g. zwaar verwerkt werden, was de kunst deze zoo te leggen, dat ze niet van het dak vielen, wat vooral bij een steil dak veel hoofd brekens gaf. Langs den voet, gevel en nok van het dakvlak werden de ongelijke kanten van sommige platen met een soort bijl, met aan één zijde een punt, recht bijgeslagen. Met de punt van de bijl sloeg men de gaten in de platen en, in den oudsten vorm, be vestigde men de plaat met eiken pennen, dóór de lei platen in de tevoren geboorde gaten van de dakspar ren te slaan. Later, bij toepassing van bebording en gesmeed ijzeren nagels werd de bevestiging verbeterd. Deze Noorsche oervorm van leiendak bleef op het platteland tot op heden bewaard; zij past zich bij de omgeving en bouwwijze buitengewoon schilderachtig aan. De duurzaamheid is zoo groot, dat men in die streken dergelijke leiendaken van 300 en meer jaren oud heel gewoon vindt. Hoewel deze wijze van dek king heel primitief is, is het zelfs voor den geschool den dekker niet gemakkelijk een dergelijke oerbedek- king te maken, zoodanig dat deze waterdicht is. Afb. 52. Hoewel buiten dit bestek vallende, kan nog vermeld worden, dat in sommige, geen leien voortbrengende, streken van Noorwegen, zeldzaam voorkomende dak bedekkingen zijn van boomschors, dat men kunstig op en over elkaar op de daksparren bevestigde en met mos dichtmaakte. Daarover groeide dan een laag mos en de vegetatie zorgde voor dichtheid en isolatie. Deze bedekkingen zijn heden nog aanwezig en staan, even als bovengenoemde oerleibedekkingen, onder staats toezicht. Afb. 53. 74 l

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 72