toenemende verharding van de kleilaag tot kleine of groote kristallen samen en vormde op andere plaatsen ellipsoïde afscheidingsstoffen, die de groeve-arbeiders den naam van zwavelkiezelnieren of kalveren ge geven hebben. De gaten, waarin de zwavelkiezelnieren zitten, noemt de groeve-arbeider muizennesten. Op andere leivlakken ontstonden door de persing van de zich samentrekkende zwavelkiezel boom- of varen achtige vormen „dendriten", die door niet ter zake kundigen licht voor versteeningen (varens) gehouden worden en bij de meeste leisteensoorten (en onder anderen bij de Solenhofer kalksteen) veel voorkomen. Naast deze opvallende veranderingen in de zich ver hardende leiklei zijn nog andere chemische verbin dingen tot stand gekomen, waaraan slechts een ge ringe beteekenis toekomt. Afb. 18. Naar de tijdsruimten, waarin de afzettingen van het kleibezinksel plaats vonden, onderscheidt men de SILURISCHE, DEVONISCHE en CARBONISCHE leien, onderverdeeld in verschillende oudste en jongere formaties. Zoo dateeren de lagen van de Noorsche en Engelsche leisteen uit het Cambrisch-Silurische of het eerste Cambrische tijdperk (waaruit de beste kwali teiten komen), terwijl de meeste in Frankrijk en Luxemburg uit jongere tijdperken zijn. De door de Engelschen genoemde „CULM" leilagen, welke ook van prima kwaliteit zijn, vindt men te Lehesten (Thüringen). Zij werden gevormd tijdens de Onder- carboonperiode. Zelden wordt leisteen gevonden, jonger dan het kool tijdperk. Tenslotte kan men parallel, als rivierslib liggende lei- lagen en hun aard van splijting en ouderdom het beste vergelijken met de jaarringen van een boom. De groeve-arbeider, die de leiplaten moet splijten, spreekt dan ook van splijting „over de jaren". 56

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 54