Deze „geschriftteekens der aardkunde" zooals men de
versteeningen ook noemt, zijn voor den geoloog van
groote beteekenis, daar zij aanwijzingen geven over de
vorming van het gesteente en gevolgtrekkingen laten
maken ten aanzien van den ouderdom daarvan.
De versteeningen zijn tegelijkertijd het beste bewijs,
dat het leigebied verschillende klimaten gehad heeft.
Uit den tijd dat er een vochtig klimaat heerschte, zijn
bijvoorbeeld in de zoogenaamde Culmlei (Thüringen)
kalamieten en lepidodendrontakken als versteeningen
gevonden. De eerste waren groote zoogenaamde
Schachtelhalmen van ca. 10 cm doorsnede en 1.50 m
tot 2 m lengte, die den moerassigen kleibodem be
dekten. De lepidodendron waren zoogenaamde schub-
benboomen, die een hoogte van 40 meter bereikten en
aan den stam schroefvormig geordende bladnerven
vertoonden. Deze schubbenboomen werden in de vol
gende periode, den Boven Carboon tijd, het bouwmate
riaal voor de kolenmijnen. De omgevallen boomen
werden door de rivieren medegevoerd en kwamen in
de bochten soms in groote massa's bijeen te liggen,
overstroomd door de zee en bedekt met klei en zand.
In den loop van millioenen jaren verkoolden dan de
van lucht afgesloten plantenresten. Ze vielen uit elkaar
als het hout in de houtskoolbranderijen, zoodat slechts
koolstof overbleef en zoo worden ze in den huldigen
tijd als steenkolen gedolven. Afb. 17, 15.
Naast deze versteeningen toonen ons de Culmleilagen
bladafdrukken van varens, bijv. Cardiopterus franco-
nica en de op reuzenwormen lijkende phyllodociten
en de dictyadora, waarover de geologen het nog niet
eens zijn, of deze wel tot het planten- of tot het dieren
rijk behooren. Afb. 16.
De van vergane organismen afkomstige zwavelhouden
de substanties verbonden zich met de ijzer verbindingen
en vormden het zwavelkiezel. Deze trok zich met de
55