varieert, omdat elke klei bij het bakken een andere
kleur aanneemt. Dit is bij pannen niet zoo sterk als
bij baksteenen, omdat alleen van „vette pannenklei"
iets te maken is. Zoo zijn er in Friesland roode en
gele baksteenen, maar alleen roode pannen. Een dak
van Hollandsche pannen wordt van binnen „aange
streken", hetwelk een nauwkeurig werk is en dat ge
schiedt met een breed voegijzer, pannenstrijker ge
naamd. Zulk een dakvlak heeft van binnen, op zolder
en vliering, een keurig aanzien. De kapconstructie
moet stijf zijn, opdat het dakschild bij windstooten
niet trilt, want dan laten de voegen los en dan moet
elk voorjaar het dak bijgestreken worden. Zulk een
dakvlak trotseert de eeuwen. De oude dakschilden
zijn eenvoudig van vorm, doordat daar geen killen of
hoekkepers aan voorkomen. Bij een goed verzorgd oud
dak zijn de onderste rijen pannen een flink stuk langer
om een ferm overstek te geven, want goten waren
nog niet in gebruik. Het water liep eraf zooals bij het
rieten dak met de goot in de straat. Wanneer in oud
Amsterdam een huis wordt afgebroken, vindt men op
straathoogte in de snijding natuursteenen 'holle goten.
Daarom was de snijding aan de straatzijde afgesloten
met een beweegbare plank met een poesegat erinde
snijding moest schoongemaakt kunnen worden wegens
het water dat naar den regenbak vloeide en dat de
drinkwatervoorziening van het huis was. De nokken
en hoekkepers werden gedekt met holle pannen, vor
sten genaamd, voor dit doel gebakken en in mortel
gelegd. Fig. 7, 8.
Bij de latere daken, de groote 17e en 18e eeuwsche
koopmanshuizen, werden de nokken met lood bekleed,
evenals de killen en de breede goten en de dwarsche
goten welke over de zolders liggen, Keulsche goten
genaamd. Toen werd het water uit de dakgoten met
looden afvoerbuizen naar den regenbak gevoerd.
29