werk, van de kerkmeubelen, de gebrandschilderde glazen,
van de grafsteenen, de librije en wat er verder te zien is.
Dan beschrijft hij de overblijfselen van de Kleine kerk,
want deze was na het bezoek van Henry Havard grooten-
deels afgebroken, zoodat de toren ervan overbleef, want
deze was van de Gemeente. Hij vermeldt zelfs de rand
schriften van de klokken en heeft niet kunnen vermoeden
dat een halve eeuw later de begeerte van een naburig volk
naar het metaal van de klokken zou uitgaan.
De reizende, schrijvende en teekenende architect vermeldt
dan de bezienswaardigheden van Edam, de Luthersche
kerk, de Doopsgezinde kerk, het raadhuis met inventaris,
de waag, het weeshuis, het proveniershuis en de Damsluis,
om de beschrijving te sluiten met de woonhuisgevels, ge
ïllustreerd met een kostelijke teekening van het gothische
huisje dat later museum zou worden, van vóór de restau
ratie, eeni uit kunsthistorisch oogpunt merkwaardig gewor
den afbeelding.
A. W. Weissman heeft Edam bezocht, heeft daar goed om
zich heen gezien en dat alles te boek gesteld. Hoeveel is
er na zijn bezoek teloor gegaan, vooral van de woonhui
zen. Het is eene niet opwekkende taak met zijn boek in de
hand door Edam te gaan en af te strepen wat er niet meer
is. Maar dat is tevens een vingerwijzing dat op deze wijze
niet moet worden doorgegaan, dat thans de tijd gekomen
is wat er aan schoonheid nog is te behouden en uit de ver-
waarloozing op te heffen.
4. Ambtelijk bezoek 1921, 1940
Tot de taak van het in 1918 opgerichte Rijksbureau voor
de Monumentenzorg behoorde de inventarisatie van de
Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en kunst.
Omdat dit een uitgebreid werk was, werd begonnen met
een „voorloopige" lijst, hetgeen voor het geheele land
reeds een omvangrijk werk was. Een der deelen37), ge
wijd aan Noord Holland (behalve Amsterdam waarvan
een afzonderlijk deel is) en bevat een opsomming van de
79