vrede van het kerkhof, met de vensterlooze lichtopenin
gen, met opzij onder den dakschoot de steigergaten, waar
door de uilen in de kap huisvesting vinden.
Van den toren is nog wel iets mede te deelen. Vóór de
restauratie werd de onderzijde, eenige meters hoog, ont
sierd door een schuine bemetseling, iets dergelijks als nu
nog de speeltoren te aanschouwen geeft. Met eene onder-
grondsche constructie werd dit weggewerkt zoodat de
toren nu weder ordelijk uit het straatvlak oprijst, dat ter
plaatse nog van Gooische keien is, in figuur gelegd, niet
passend bij damesschoentjes maar wel bij deze omgeving.
Buiten den grooten brand van 1602 heeft de toren nog twee
keer brand gehad, de laatste maal in 1699, waarop het
jaartal van ijzeren ankers 1701 betrekking zal hebben
wegens de herstelling, waarbij toen de torenspits ontstond
zooals deze nu is. De eenige klok van den toren, eveneens
van 1701, een groote klok van bijna anderhalve meter
wijdte, vertelt in 't randschrift van den brand en noemt
de naam van den gieter Gerhard Schimmel te Deventer.
Diepe nissen met spitsbogen geven boven in den toren
donkere en fraai gevormde schaduwplekken. De vloertjes
van deze nissen bestaan ten deele uit platen van rooden
zandsteen met zoodanige versiering, dat het deksels ge
weest moeten zijn van middeleeuwsche sarcophagen. De
nissen zijn aan de binnenzijde gesloten met dunne muur
tjes met glas-in-lood paneeltjes, zoodat deze vloertjes
zichtbaar zijn, voor zoover ze niet door de sperwers en
torenvalken bewoond worden, die zoo gaarne bij de dui
ven gaan wonen. Deze vogelen des velds kan men daar
bespieden maar niet bereiken.
Het metselwerk van den toren werd met zoodanige zorg
hersteld dat de proef slaagde om de muurpeper in de voe
gen in 't leven te houden. Dat kan, wanneer de portland-
cement er maar niet bij te pas komt. De muurpeper en de
muurleeuwebek verhoogen de schoonheid der oude muur
vlakken.
Aan de Westzijde, in den voet van den toren herkreeg de
toegang de aloude vormen met daarachter het sierlijke
105