den mulder een molen. De bovenhelft van den wor tel werd er eerst afgenomen, het kaarsje op de bene denhelft er weer op bevestigd en klaar was het Gro- ningsche „sundermeertentuutje" (-lichtje), de kipkap kogel, waarbij oorspronkelijk de stengel van een boe renkool tot handvat diende. Deze mooie Nederlandsche volkskunst van uitge sneden wortels (afb. 49) ziet men nu weinig meer, o.a. nog wel op Ameland. Men verving ze door houten kistjes en blikken trommeltjes met ingesneden figurenook zet men het kaarsje wel in een uitgehol- den aardappel met een papieren kapje erover. Nu koopt men meestal lampions, ja, bij gebrek aan deze doen stal- en fietslantarens dienst, zelfs kwam in den laatsten tijd voor dat jongens hun zaklantarens af en toe aanknipten. De kinderen loopen thans in kleine groepjes en lang niet ieder kind heeft een lantarentje. Soms be ginnen ze dadelijk na schooltijd te loopen en als het donker wordt, gaan de kaarsjes aan. Of zij wachten tot de schemering valt en dan komen eerst de kleine kinderen met hun lichtjes op straat en dat is wel het aardigst om te zien. Daarna verschijnt de oudere jeugd, wie het meer om de centen is te doen en die het Sint-Maartensliedje vaak maar afroffelden. In elk huis welkom, gaan zij vrijmoedig in de gang staan en beginnen te zingen nog voordat de bewoners ver schijnen. Gewoonlijk dragen zij een zakje op de borst voor de appels, peren, koekjes en centen die ze krijgen; liefst hebben ze appels. In de huizen ligt dit alles in ruimen voorraad voor hen gereed. Bij de thuiskomst gaan de centen in den spaarpot, het lekkers wordt in den trommel geborgen. Juist het „zelf oploopen" van de giften, de onderlinge wed ijver wie het meeste zal beuren, mèt de groote pret 'g avonds buiten met een lichtje te loopen, maken 89

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 87