bonden, na afloop onthaalde de meigraaf allen op
een feestmaal; alleen een vermogend man kon mei
graaf zijn. Deze nam deel aan de processie van het
H. Sacrament.
Nog herinnert de onderscheiding waarmee de
koning wordt bejegend, aan de eer, vroeger den mei
graaf bewezen. Te Doornenburg mag niemand den
koning toespreken zonder bemiddeling van een be
stuurslid in het Gaesbeecker- of Sint Aechtengilde te
Soest, nu een rustende schutterij, mocht niemand
plaats nemen aan de tafel waaraan de koning zat.
Voorstellingen door verkleede en gemaskerde per
sonen, in de middeleeuwen zoo geliefd, vinden wij
terug in de vertooningen uit het leven van den gilde-
patroon; zoo stelt het Martinus-gilde te Tongelre in
zijn optrekken Sint Maarten met den bedelaar voor.
Op verdienstelijke wijze speelt men in Gelderland en
Limburg den „bieleman", die met veel ceremonieel
een klein paaltje omhakt. Deze bielemannen zijn
waarschijnlijk een overblijfsel van de vroegere sap-
peurs, die met groote bijlen aan legerafdeelingen
vooraf gingen om den weg open te kappen; hier en
daar dragen zij nog de uniformen der sappeurs met
hooge kolbakken en schootsvellen (afb. 43). Nu zijn
het een soort van grappenmakers, die vóór de troep
uit marcheeren en al dansende de jeugd vervolgen.
Men noemt ze ook wildemannen, in Brabant spreekt
men van den pias.
Evenzoo heeft het kunstige vendelzwaaien om
hoofd en nek, borst en lendenen, ook onder de voeten
door, als de vaandrig zich plat op den grond werpt,
oude beteekenis. Het moest de omstanders gerust stel
len dat de vendrig zijn vaandel zou blijven hoog
houden, ook al werd hij aan hand of voet gewond.
Als is van het gildezilver door verkoop, verplichte
inlevering en slordig beheer veel verloren gegaan,
74