de andere, waar op elke deel de kinderen van het gevolg om bruidspaar en dragers een kring sloten en zongen Doar komme wi-j met de Pinksterbroed an, Meer eenmoal in het joar, En alwee ons nich gewwen wil, Dee kan ons loaten goan Bedelen deden deze kinderen niet, maar overal offerde men graag een gift in het busje; van de op brengst werd 's avonds vroolijk feest gevierd. Bloemen en groen waren de hoofdtooi van de Pinksterbruid, doch ook werd zij wel behangen met allerlei zilveren sieraden, welke de burgerij gaarne hiertoe afstond. Immers hoe rijker tooi, hoe vrucht baarder jaar. De Pinksterbloem van Schermerhom, die staande op een draagbaar door vier meisjes werd rondgedragen (afb. 37), droeg twintig zilveren tuigen, tien zilveren bellen, drie knipbeugels en vijf en twin tig kettingen. Deze zilvertooi verdween onder den invloed der plakkaten, die dreigden „de kleinooden, juweelen of ander silverwerk" der Pinksterbruiden ten behoeve van de armen verbeurd te verklaren. Op de Waddeneilanden hield dit gebruik echter nog tot het einde van de vorige eeuw stand. Elders, o.a. in Limburg, zat de Pinksterbruid, altijd een mooi meisje, op een draagstoel of in een rol- of mandenwagentje, steeds door een sluier afgesloten. Mooi uitgedoste kinderen trokken met haar langs de huizen en zongen Péngsterbloom de wien is oet, Geef ós get en laot ós gaon, Want veer moeten nog ei deurke wieër gaon. Kwamen de bewoners naar buiten, dan vroegen 64

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 62