stoet aan. Zelfs trekt men door een aantal huizen
heen, steeds door dezelfde, en wel huizen waarbij èn
voor- èn achterdeur aan de straat uitkomen. De
meeste van deze zijn herbergen, daar staat dan een
rijtje borrels klaar, die de mannen in het doortrekken
vlug naar binnen slaan. Is een huis door vertimme
ring niet langer voor het doortrekken geschikt, dan
vervalt dit. Vele huizen te Ootmarsum liggen nog, als
vroeger alle Twenthsche huizen, met de groote achter
deur aan de straat. Deze „nienduur" d.i. benedendeur,
zoo geheeten in tegenstelling met de voordeur, de
„bovenduur", is een dubbele deur met een grooten
middenpaal, stiepel genaamd. Met Paschen staan de
deuren van de nienduur wijd open en trekt de men-
schenslinger om den stiepel heen (afb. 35).
Bij vallende schemering bereikt men het markt
plein, en trekt daar zoolang in het rond tot alle deel
nemers er bijeen zijn, waarna men elkander loslaat.
Dan zet de voorzanger opnieuw in, en nog eenmaal
wordt op het kleine, met menschen opgepropte markt
pleintje, het geheele Paaschlied plechtig gezongen.
Bij het laatste Halleluja-refrein wuift men met hoe
den en petten en worden alle kleine kinderen drie
maal in de hoogte geheven. Soms wordt ook de voor
ganger tot slot even in de hoogte getild, en hiermede
is het vleugelen dan afgeloopen. Doch nog niet de
Paaschviering, want 's avonds wordt op de Paasch-
weide het groote Paaschvuur ontstoken, waaromheen
een groote menschenmenigte met luider stem de
Paaschliederen in hun vollen omvang staat te zingen,
terwijl alom in den omtrek de vlammen van de kleine
Paaschvuren opslaan.
Op Paaschmaandag wordt dit alles te Ootmarsum
op dezelfde wijze herhaald, maar dan draagt de vie
ring een minder plechtstatig karakterhet Paaschlied
wordt meer in marschtempo gezongen en de invloed
60