In den namiddag heeft dan het eigenlijke volksge
bruik, het z.g.n. vlöggelen, plaats.
Uitgangspunt is de Paaschweide, waar de groote
houtstapel voor het Paaschvuur ligt opgericht en
kraampjes met lekkers staan. Heeft men zich daar
eenigen tijd verlustigd, dan vormt zich een groepje
menschen, waaronder de voorzanger, de held van het
feest. Plotseling hoort men boven het kermisgewoel
uit het opstandingslied klinken. De voorzanger zet
iedere strofe in, waarna de overigen invallen. Al wan
delende van den eenen kant van de weide naar den
anderen groeit het troepje aan, tot ten slotte een paar
honderd menschen, mannen, vrouwen, jongens en
meisjes zich hebben aangesloten en in een ongeregelde
troep van de Paaschweide naar de stad trekken. Bij
den ingang daarvan legt de voorzanger plechtig zijn
linkerhand op den rug, welke onmiddellijk wordt ge
grepen door zijn volger, die nu op zijn beurt de hand
biedt aan wie achter hem staat, en in en ommezien
lost de dichte menschendrom zich op in een reusach
tige menschenketen van vlöggelaars. (afb. 34). Ge
trouwde mannen en vrouwen, jongens en meisjes,
boeren en burgers, Katholieken, Protestanten en Jo
den, zingen met luider stem den Hallelujazang
Halleluja, den blijden toon, Halleluja!
Wordt nu gezongen zoet en schoon, Halleluja!
Halleluja, Halleluja, Halleluja
Het lied telt negentien tweeregelige strofen, geen
overbodige voorzorg dus dat de vlöggelaars zich den
tekst op den rechterschouder spelden, zoodat ieder
hem van zijn voorganger kan aflezen. Als allen in
plechtigen tred den voorganger volgen langs den ou
den traditioneelen vlöggelweg, verschijnen alle bewo
ners aan deur of raam en sluiten velen zich bij den
59