in Katholieke gezinnen aangewend. In het vroegere Nederlandsche gebied van Noord-Frankrijk, waar geen Vlaming met Driekoningen op Franschen bodem bleef, maar ieder naar het eigen huis terugkeerde om dit feest in den familiekring te vieren, begon de viering met het aansteken van de kaars. In sommige streken stond deze midden op de tafel, in andere op de schouw; elders gebruikte men bij het feest uit sluitend kaarsverlichting. In de Noordelijke Nederlanden was de drie-armige koningskaars gebruikelijk, door Jan Steen meermalen op zijn doeken afgebeeld. Soms was de middelste kaars zwart en heette dan „het Moorke". Toen de onderschout van Amsterdam aan de kaarsenmakers de levering van deze kaarsen verbood, antwoordden zij dat hun klanten de kaarsjes, als zij ze niet goed schiks kregen, „op violente wyse afeyschden". Het gevolg was, dat Amsterdam op 14 Dec. 1714 een keur uitvaardigde, waarbij niet alleen het maken en ver- koopen, maar ook „het afeischen, afpersen of nemen van de kaarsjes" werd verboden op een boete van honderd gulden. Al deze verbodsbepalingen vervielen door de Fransche revolutie; daarna zijn de bestreden gebruiken weer opgeleefd. Op het eind van de 18e eeuw speelden deze kaarsjes nog een rol bij de huise lijke viering van Driekoningenavond (afb. 17). In Noord-Holland gebeurt het nog wel, dat een paar mannen in hun gewone plunje met een gekleur- den draaibaren driehoek uit zingen gaan. In Brabant hoort men kinderen nog den dreun aanheffen Driekoningen, Driekoningen, Koopt mij een nieuwen hoed, Mijn ouden is versleten, Mijn moeder mag 't niet weten, Mijn vader heeft het geld Op den rooster uitgeteld. 32

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 30