den hofmeester om de versnaperingen aan te bieden.
Andermaal werd de koning daarna onder gezang in
de hoogte geheven, en het spel kon beginnen.
De raadsman had steeds goeden raad te geven, de
kamerling kreeg den kamersleutel en moest de gasten
binnenleiden, de kok de spijzen opdragen, de speel
man muziek maken, de zot het gezelschap door zijn
snakerijen vermaken. Bracht hij zijn glas aan den
mond, dan moest het heele gezelschap uitroepen
„De koning drinkt", opstaan en zelf ook drinken
evenzoo als de koningin dronk. Daarna riepen allen
„De koning en de koningin hebben gedronken". Wie
hierbij in verzuim bleef, kreeg van den zot een roet-
streep in het gezicht. Bovendien moest de nalatige
pand verbeuren, en de grootste pret begon als de
panden werden ingelost. Dan vermaakten onze voor
ouders zich met dezelfde kunstjes als in later eeuwen
de jeugd zou doen.
Hoe hoog de feestvreugde aan tafel steeg, kunnen
we zien op de schilderijen van Jan Steen en nog meer
bij Jordaenshier is louter geschreeuw en geschater,
eten en drinken tot onmatigheid toe.
Terwijl de volwassenen van de tafelvreugde ge
noten, vermaakten de kinderen zich met springen
over de drie kaarsjes die, in halve aardappels ge
stoken, op den vloer stonden. Buiten klonk het lied
van de sterrezangers over de donkere straten. Aan
de deuren stonden zij stil om een gift te ontvangen,
gehuld in een wit hemd, met verguldpapieren kronen
op het hoofd. Deze drie elementen der Driekoningen
viering zijn door Jan Steen op één doek vastgelegd
(afb. 13). De sterrezangers staan er met hun groote
verlichte ster aan de open voordeur. Zoo dadelijk
zullen zij worden binnengelaten om hun deel te
krijgen van de wafels en pannekoeken, waarom zij
ook vragen
28