de verplichte gronden tot weigering van de bouw
vergunning wordt opgenomen „afwijking van een
goedgekeurd uitbreidingsplan."
In 1931 tenslotte wordt het uitbreidingsplan tot een
plan, waarbij de bestemming van de daarin begrepen
gronden in hoofdzaak of in onderdeelen wordt aan
gewezen. Tevens gaat het uitbreidingsplan vergezeld
van bebouwingsvoorschriften, waarin de in het plan
in onderdeelen aangegeven bestemmingen nader
worden omschreven. Deze wetswijziging leidde een
ontwikkeling in, waarbij behalve voor de bij de
wet verplicht gestelde gemeenten ook voor platte
landsgemeenten uitbreidingsplannen werden opge
steld. Het plan in hoofdzaak bestreek hierbij veelal
het geheele (landelijke) gebied der gemeente, terwijl
het plan in onderdeelen zich beperkte tot de naaste
omgeving van de bebouwde kom. Deze plannen
voor zoover uitgestrekte plattelandsgemeenten, zoo
als bijv. in Friesland, betreffende grenzen reeds
aan streekplannen.
Bovendien echter deed in 1931 ook het officieele
streekplan zijn intrede in de wet, n.1. als regeling
d.m.v. samenwerking der betrokken gemeenten, zoo
noodig onder dwang van Gedeputeerde Staten. Deze
regeling bleek geen succes te zijn, slechts één wette
lijk streekplan n.1. in Zeeuwsch-Vlaanderen
kwam op deze wijze tot stand.
Uit het bovenstaande moge gebleken zijn, dat de
historische ontwikkeling van den stedebouw in de
20e eeuw van het kleine naar het groote is gegaan;
van regelingen voor een nabije toekomst naar die
voor een verdere toekomst. Eerst een stratenplan
voor een gedeelte der gemeente en voor de naaste
toekomst; tenslotte een plan in hoofdzaak voor het
geheele gemeentelijke gebied voor een verdere toe
komst en zelfs een streekplan voor een groep van
gemeenten. In het laatste hoofdstuk zal meer in het
bijzonder een nog verdere stap in dezen ontwikke-
88