lïjkheid zich voortdurend uit te breiden, teneinde aan de huisvesting der steeds aangroeiende bevol kingsmassa's het hoofd te bieden. Meer dan ooit stond de stedebouw aan het begin van de 20e eeuw in het teeken van de volkshuisvesting, dit is dus van den volkswoningbouw. Duizenden nieuwe woningen verrezen jaarlijks aan de peripherie onzer groote en middelbare steden. Aangezien de verdichtingsmoge lijkheden in de binnenstad tijdens de vorige eeuw volkomen waren uitgeput, zette de groote uitbreiding van de bebouwde kom in horizontalen zin zich in versneld tempo voort. Hierbij kwam niet alleen de bevolkingsverdichting der binnenstad ge heel tot staan, doch deze sloeg in haar tegendeel om; een bevolkingsverdunning, welke in verband stond met de voortschrijdende cityvorming. Zoo liep bijv. de totale bevolking van de Haagsche binnen stad binnen de singelgrachten terug van naar schat ting 100.000 zielen in 1890 tot ruim 31.000 in 1930; een vermindering tot op minder dan één derde dus. Ditzelfde verschijnsel deed zich in de andere groote steden van ons land en in het buitenland voor; de cityvorming was een universeel verschijnsel ge worden. Behalve tengevolge van deze directe verdringing van woningen door zakenpanden, kantoren enz. in de in verkeersopzicht gunstig gelegen binnenstad, werd dit leegloopen van de city mede in de hand ge werkt door het aanbod van relatief betere woningen, welke in de nieuwe buitenwijken in groote getale verrezen. De totstandkoming van de woningwet in 1901 n.1. beteekende een principieële ommekeer in de tot dusverre passieve houding der overheid ten aan zien van de volkshuisvesting. Niet alleen moesten bij den bouw van nieuwe woningen steeds strenger wordende, door den gemeenteraad vast te stellen, technische voorschriften (bouw- en woonveror- dening) in acht worden genomen, ook ten aanzien 77

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 85