VI HET STEDEBOUWKUNDIG PROBLEEM OPNIEUW GESTELD IN DE 20e EEUW Met de 20e eeuw zet wederom een in stedebouw kundig opzicht hoogst belangrijk tijdvak in. Belang rijk niet alleen door den kwantitatieven omvang van de stedebouwkundige opgaven welke werden gesteld, doch ook naar hunnen kwalitatieven in houd, waarin, nadat omstreeks 1900 het dieptepunt was bereikt, geleidelijk aan verbetering viel te be speuren. Langzamerhand herstelde de stedebouw zich van zijn diepen zondeval en werd zich weder om bewust van zijn hooge, overkoepelende en sociale taak; een taak, welke door de inmiddels totaal ge wijzigde omstandigheden tot de formuleering van een geheel nieuw programma van eischen aanleiding gaf- Kwantitatief zette het in de vorige eeuw aangevan gen industrialisatie-proces en de hiermede gepaard gaande bevolkingsvermeerdering zich gedurende de eerste decennia van de nieuwe eeuw in nog ver sterkte mate voort. Zoo nam bijv. de totale bevol king van Nederland van 1900 tot 1940 toe van 5.1 millioen tot 8.9 millioen; het percentage der in de industrie werkzame bevolking steeg van 32.1 in 1889 tot 38.3 in 1930. De centraliseerende werking, welke de toepassing van de stoommachine op het bedrijfsleven en den aanleg van spoorwegen vanaf den aanvang op de bevolkingsverspreiding hadden uitgeoefend, zette zich gedurende de eerste decennia van de 20e eeuw onverminderd voort. Deze kwantitatieve zijde van het stedebouwkun dig probleem plaatste de steden voor de noodzake- 76

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 82