tot de cathedraal; in de Renaissance en vooral
daarna in de Barok maakte het plein vóór het
gebouw, speciaal bij het paleis, het hoofdmoment
uit. En dit zoowel met betrekking tot de straat
zijde, als vooral ook t.a.v. de tuinzijde. (Versailles).
Tijdens de Gothiek werd het plein opgevat als inlei
ding tot het gebouw; in de Barok daarentegen was
het gebouw in de eerste plaats pleinafsluiting. Het
wereldlijke bouwwerk vervulde hierbij dus vóór
alles de functie van décor, van achtergrond van de
ervoor gelegen ruimte.
Behoorden in de Middeleeuwen, althans voor zoo
ver ons land betreft, de gestichte steden tot de hooge
uitzonderingen, ten tijde van de Renaissance en de
Barok wordt de stichting van geheel nieuwe stads
gedeelten „aus einem Gusz" regel. Het organisch
gegroeide stadsbeeld maakt derhalve plaats voor het
volgens een vooraf opgemaakt plan ontworpen en
in één hand uitgevoerde stedebouwkundige project.
Deze nieuwe schoonheidsidealen op stedebouwkun
dig gebied hebben ten onzent dit moet direct wor
den vastgesteld over het algemeen niet tot die
grootsche oplossingen in de praktijk geleid als in het
land van herkomst zelf (Italië), of dat van door
gang (Frankrijk). Hoewel de nieuwe ideëen en
opvattingen in den loop der 16e eeuw ook tot de
Nederlanden waren doorgedrongen en hier te lande
gretig ingang vonden, heeft de Nederlandsche stede-
bouw toch haar eigen, burgerlijke, nationale karak
ter weten te bewaren. Kwamen de nieuwe stede-
bouwkundige idealen in de beide Latijnsche landen
in grootsche, klassicistische vormen tot uitdrukking,
welke tot monumentale concepties aanleiding gaven
en waarbij het étagehuis in zijn architectonische
behandeling vooral in horizontalen zin volkomen
ondergeschikt aan het geheel zijn intrede deed; in
Nederland bereikte juist de zelfstandige burgerwo
ning vooral in vertikalen zin opgevat in de 17e
60