dienen als facetplan, dat vanuit het hoogere gezichts punt van het algemeene ontwikkelingsplan voor Nederland, zooals men het Nationaal Plan ook zou kunnen omschrijven, dient te worden beschouwd. Vooral bij het Rijkswegenplan als facetplan treden behalve de verkeersbelangen in engeren zin de be langen van den landbouw (onttrekking van waar devolle cultuurgronden met name bij den aanleg van autosnelwegen) en die van de tecreatie (versnip pering der natuurruimten) duidelijk aan den dag, welke bij het Rijkswegenplan als vakplan niet vol doende tot haar recht komen. Uit het bovenstaande moge derhalve voldoende dui delijk de alomvattende coördineerdende taak van het Nationale Plan zijn gebleken. Rest ons nog de con sequenties, welke uit deze synthetische zienswijze voor den stedebouw in engeren zin voortvloeien, onder oogen te zien. Zooals reeds uit de eerdergenoemde in 1924 aange nomen resoluties ten aanzien van het streekplan is gebleken, staat hierbij een bewuste beperking van den groei der groote steden op den voorgrond. Zoo wel om zuivere economische en technische stede- bouwkundige redenen, alsmede uit algemeen sociaal en cultureel oogpunt moet de te groote stad, met na me de millioenenstad, als een anomalie worden be schouwd. Ook in demografisch opzicht blijkt de millioenenstad, waarvoor ons land tot dusverre ge lukkig gespaard is gebleven, funeste gevolgen te hebben. Er schuilt dan ook een diepe waarheid in de uitspraak, dat megalopolis de kiem tot necro polis in zich draagt. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat de groote stad zonder meer geen reden van bestaan zou hebben. Iedere stad immers moet gezien worden als het cen trum van een min of meer uitgestrekt landelijk ge bied, waarvoor het in tal van centrale, typisch stedelijke functies voorziet. Hierbij zij bijv. slechts 110

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 122