stedebouwkundigen en planologen het besef, dat op
den duur hiermede niet zou kunnen worden volstaan.
Ja sterker nog, dat zelfs de totstandkoming van een
nationaal plan voor het geheele Nederlandsche
grondgebied primair moest worden gesteld voor de
juiste behartiging der planologische belangen.
Tengevolge van de steeds toenemende bevolkings
dichtheid in ons land, de toenemende verkeersrelaties
bij de zeer beperkte onderlinge afstanden en de
dientengevolge steeds inniger afhankelijkheid der
onderdeden van het geheel, kon een juiste onderlinge
afweging van belangen op het gebied van het
werken, het wonen, de recreatie en het verkeer eerst
afdoende gewaarborgd worden bij een behartiging
in nationaal verband. Zuiver theoretisch beschouwd
lijkt het ook volkomen logisch, dat de planologische
organisatie van het groote naar het kleine gaat,
d.w.z. van het nationale plan over het streekplan
naar het uitbreidingsplan en niet omgekeerd zooals
de feitelijke, historische ontwikkeling overigens
volkomen verklaarbaar te zien heeft gegeven.
In 1938 werd dan ook door het Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedebouw een speciale ver
gadering aan dit onderwerp gewijd, waarin de
urgentie van de totstandkoming van een Nationaal
Plan voor Nederland werd bepleit, nadat reeds
eerder door verschillende deskundigen op de wen-
schelijkheid hiervan was aangedrongen. Een in
hetzelfde jaar opgerichte staatscommissie tot her
ziening van de Woningwet wijdde in haar in 1940
uitgebracht uitvoerig rapport o.a. speciale aandacht
aan het Nationale plan, hetwelk in het concept
wetsvoorstel in eenige artikelen werd vastgelegd.
Als direct gevolg hiervan is bij besluit van 15 Mei
1941, het z.g.n. basisbesluit, van de Secretarissen-
Generaal van de Departementen van Binnenlandsche
Zaken, van Financiën, van Opvoeding, Wetenschap
en Kuituurbescherming, van Waterstaat, van Han-
10 6