VIII
DE RUIMTELIJKE ORDENING EN
DE HIERUIT VOORTVLOEIENDE
RICHTSNOEREN VOOR DEN
HEDENDAAGSCHEN STEDEBOUW.
In hoofdstuk VI is de geleidelijke ontwikkeling aan
gestipt, welke de wettelijke regeling van de stede-
bouwkundige materie sinds de totstandkoming van
de Woningwet in 1901 tot 1931 heeft doorloopen.
Zooals gewoonlijk volgde ook hier de wetgeving
met eenige vertraging de feitelijke ontwikkeling.
Dit geldt met name ook ten aanzien van de wette
lijke basis van het streekplan, waarvoor eerst in 1931
eenige zeer summiere bepalingen in de wet werden
opgenomen, nadat reeds in 1924 de wenschelijkheid
van de totstandkoming van streekplannen door
wijlen Mr Hudig op het Internationaal Stede
bouwkundig Congres te Amsterdam was bepleit.
Door dit congres werden eenige algemeene resoluties
naar voren gebracht, waarvan wij de belangrijkste
om hun algemeene geldigheid hieronder laten volgen:
„Een onbeperkte groei der groote steden is onge-
wenscht. De toestanden in de allergrootste steden
zijn een waarschuwing voor die van bescheidener
omvang."
„Het is gewenscht, dat de bebouwde kommen der
steden worden afgesloten door groene gordels, welke
bestemd worden en blijven voor land- en tuinbouw,
veeteelt enz., teneinde te voorkomen dat eindelooze
huizenzeeën ontstaan".
„Het opstellen van gewestelijke uitbreidingsplannen
103