te leiden. Zij vormden een verlevendiging van den
stadsrand.
Hoe geheel anders echter werken de moderne instal
laties van de industrieele grootbedrijven, welke in
de tweede helft van de 19e en in het begin van de
20e eeuw in en aan den rand onzer steden verrezen.
In dit verband zij slechts herinnerd aan de, in wel
haast iedere stad van eenig beteekenis verrijzende,
gasfabriek met onafscheidelijke gashouder(s). Het
zijn vooral deze laatste, zoowel in schaal als in
vorm en kleur uit den toon vallende massale doozen,
welke gevat in hun luchtige steigerwerk, van verre
den aandacht trekken. Hierbij voegen zich de wal
mende fabrieksschoorsteenen, fabrieksgebouwen en
pakhuizen, welke door hunne heterogeniteit een in
aesthetisch opzicht weining verheffende franje van
onze stedelijke agglomeraties vormen.
Bijzonder pijnlijk komt deze industrieele bedoezeling
van het eertijds zoo gave en fraaie stadssilhouet tot
uitdrukking in sommige van onze historische steden
van middelbare grootte zooals Delft, Gouda of
Leiden. Vooral het gezicht op Delft vanuit het
Z.W. of het N.O. levert een overtuigend bewijs voor
het onbevredigend aspect, welke de combinatie van
massale industriebebouwing aan de peripherie (Calvé
in het N. en Nederlandsche kabelfabriek in het Z.)
en fraaie middeleeuwsche culminatiepunten, zooals
Oude en Nieuwe Kerk en raadhuis in het centrum,
oplevert.
Deze onbevredigende silhouetwerking treedt vooral
aan den dag bij steden van middelbare grootte, om
dat deze vanuit ons vlakke polderland nog als één
geheel kunnen worden overzien. De groote steden
zijn hiervoor te uitgestrekt geworden, zoodat hier
bij tenminste bij duidelijke onderscheiding der
afzonderlijke accenten nog slechts gedeelten tege
lijkertijd binnen het gezichtveld vallen. Dit biedt
de mogelijkheid de industriebebouwing zoodanig in
100