grisaille is aangebracht bleef ook de grisaille
onbeschadigd. Hieruit zou men kunnen vaststellen
dat ook de grisaille deugdelijk zou zijn geweest
als er meer vloeiglas aan toegevoegd was.
De émailverven van de 18e en 19e eeuw echter
waren inderdaad slecht en leveren het overtui
gend bewijs dat men toen geen duurzame émail
verven kon maken. Gelukkig garandeeren de
glasverffabrieken thans weer volkomen duur
zaamheid en gedurende een halve eeuw hebben
we dit kunnen controleeren en bevestigen.
De aldus beschilderde glasstukken werden op
ijzeren platen gelegd, welke van tevoren waren
overdekt met een laagje krijt om te voorkomen dat
de glasschijven aan het ijzer zouden vastbakken.
De oven waarin het glas moest worden „gebrand"
was een gewelf je van steen met een gesloten ach
terkant. In de zijmuren waren horizontale dwars-
ijzers aangebracht waarop de met glas belegde
ijzeren platen werden geschoven. De onderste
plaat zoover van den grond, dat daaronder een
goed trekkend vuur kon worden aangelegd. De
open voorkant van het gewelf werd met een stee-
nen wand gesloten, een trekgat voor het vuur vrij
latende. Ook boven in het gewelf moest een trek
gat zijn, tevens dienende voor het laten ontsnap
pen van gassen en vocht. Met hout of houtskool
werd nu zoo lang gestookt totdat de ijzeren pla
ten en het daaropliggende glas roodgloeiend wer
den; tot een temperatuur waarop het glaspoeder
der grisaille begon te smelten en zich op de zacht-
gloeiende glasschijven vasthechtte (fig. 4).
22